1 Korintiërs 12

In zijn eerste brief aan de korintiërs noemt Paulus deze negen charisma's in vers 8 tot en met 10:

'Aan de een wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven;

aan een ander een woord van kennis, krachtens dezelfde Geest;

aan een derde door dezelfde Geest het geloof;

en aan weer anderen schenkt diezelfde Geest de gave om ziekten te genezen, 

de kracht om wonderen te doen,

de gave van de profetie,

de onderscheiding van geesten,

het vermogen om in talen te spreken

of de betekenis ervan uit te leggen.'

In vers 27-28 geeft hij weer een opsomming:
'Nu heeft God in de gemeente allerlei mensen aangesteld, allereerst apostelen,
vervolgens profeten,
en verder leraren;
voorts is er de gave om wonderen te doen,
te genezen,
te helpen,
te besturen
en in talen te spreken.'