De belangrijkste concilietekst over charisma's staat in Lumen gentium (LG) 12. Het concilie zegt hier dat charismatische gaven wonderbaar kunnen zijn of ook eenvoudiger en breder verspreid. 'Aangezien zij voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn, moeten wij ze met dankbaarheid en vertroosting aanvaarden.'
De volledige tekst is als volgt:
"Ook aan de profetische taak van Christus heeft het geheiligde volk van God deel. Vooral door het geloof en de liefde te beleven, verspreidt het zijn levend getuigenis en als dankoffer brengt het aan God de vrucht van de lippen die zijn naam prijzen vgl. (Heb. 13,15). Het geheel van de gelovigen die de zalving van de Heilige ontvangen vgl. (Joh. 2,20) en (Joh. 2,27), kan in het geloof niet dwalen en deze bijzondere eigenschap brengt het door de bovennatuurlijke geloofszin van het hele volk tot uiting, wanneer het 'vanaf de bisschoppen tot en met de laatste lekengelovigen' inzake geloof en zeden zijn algemene overeenstemming doet blijken. Die geloofszin immers wordt door de Geest van waarheid opgewekt en ondersteund. Onder de leiding van het leergezag, dat het met getrouwheid opvolgt, aanvaardt het volk van God geen mensenwoord, maar, zoals het in werkelijkheid is, het woord van God vgl. (1 Tess. 2,13) en aldus blijft het onwrikbaar gehecht aan het geloof 'dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd' (Jud. 3), om er door juistheid van oordeel dieper in door te dringen en het vollediger in zijn leven toe te passen.
Bovendien heiligt en geleidt dezelfde Heilige Geest het volk van God niet alleen door de sacramenten en bedieningen, Hij versiert het niet alleen met deugden, maar, 'ieder Zijn gaven uitdelend zoals Hij het wil' (1 Kor. 12,11), verspreidt Hij onder de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden, die hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn op zich te nemen, zoals er geschreven staat: 'Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen' (1 Kor. 12,7). Deze charismatische gaven kunnen wonderbaar zijn of ook eenvoudiger en breder verspreid. Aangezien zij voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn, moeten wij ze met dankbaarheid en vertroosting aanvaarden. Doch de buitengewone gaven mogen wij niet overmoedig najagen, noch er met aanmatiging vruchten van apostolisch werk van verwachten. Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (1 Tess. 5,12) en (1 Tess. 5,19-21)."
De rol van de bisschoppen en priesters ten aanzien van charisma's wordt nog verder uitgewerkt in LG 30.
Bron: http://www.rkk.nl