Een charismatische vernieuwing binnen de Rooms-katholieke Kerk werd mede mogelijk door besluiten van het Tweede Vaticaans concilie.
Charismatische gaven
Op 21 november 1964 stelde het Tweede Vaticaans concilie vast dat de Heilige Geest het volk van God heiligt en geleidt "niet alleen door de sacramenten en bedieningen, Hij versiert het niet alleen met deugden, maar, 'ieder Zijn gaven uitdelend zoals Hij het wil' (1 Kor. 12,11), verspreidt Hij onder de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden, die hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken die voor de hernieuwing en de verdere uitbouw van de Kerk dienstig zijn op zich te nemen, zoals er geschreven staat: 'Aan ieder wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen' (1 Kor. 12,7). Deze charismatische gaven kunnen wonderbaar zijn of ook eenvoudiger en breder verspreid. Aangezien zij voor de noden van de Kerk bijzonder doelmatig en nuttig zijn, moeten wij ze met dankbaarheid en vertroosting aanvaarden. Doch de buitengewone gaven mogen wij niet overmoedig najagen, noch er met aanmatiging vruchten van apostolisch werk van verwachten. Het oordeel over hun echtheid en hun ordelijke beoefening komt toe aan degenen die in de Kerk leiding te geven hebben en wier bijzondere taak het is om niet de Geest uit te doven, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden (1 Tess. 5,12) en (1 Tess. 5,19-21)."
Charisma impliceert recht en opdracht
Op 18 november 1965 stelde het Tweede Vaticaans concilie vast:
"De Heilige Geest, die het volk van God heiligt door het ambt en door de sacramenten, verleent aan de gelovigen bovendien bijzondere gaven vgl. (1 Kor. 12,7) om dit apostolaat te kunnen verrichten; 'Hij deelt ze aan ieder uit zoals Hij het wil' (1 Kor. 12,11), opdat 'ieder die met de gaven zoals hij die heeft ontvangen de anderen dient' ook zelf 'als goede beheerders van Gods veelsoortige genade' (1 Petr. 4,10) bijdraagt in de opbouw van het gehele lichaam in de liefde vgl. (Ef. 4,16). Aan elke gelovige die deze charismatische gaven, ook al zijn het zeer eenvoudige, ontvangt, wordt daarmee het recht en de opdracht verleend deze in de Kerk en in de wereld te gebruiken tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk in de vrijheid van de Heilige Geest, die 'blaast waarheen Hij wil' (Joh. 3,8). Hij moet dat in gemeenschap met zijn broeders in Christus doen, en heel speciaal met zijn herders, omdat het hun toekomt over de authenticiteit en het ordelijk gebruik van deze gaven te oordelen: niet zo dat zij de Geest uitdoven, maar door alles te onderzoeken en het goede te behouden vgl. (1 Tess. 5,12); (1 Tess. 5,19); (1 Tess. 5,21)."
Meer kerkelijke uitspraken over charisma's