Uitspraken over charisma's in 'Katholieke Charismatische Vernieuwing: Theologische verklaring en pastorale toelichting', zoals gepubliceerd in 'De heilige Geest, levensadem van de Kerk , Boek II'.
De eerste gave aan de Kerk is de gave van de Geest zelf. Met de Geest kwamen de gaven van de Geest, nl. de charismatische gaven of charisma’s. De aan de hele Kerk geschonken Geest wordt zichtbaar en voelbaar in de verschillende vormen van dienstbaarheid aan de Kerk en de wereld. De Geest onderscheidt zich van de genadegaven. Het charisma is wel een openbaring van de Geest (1 Kor. 12,7), maar het is niet de Geest zelf. Een charisma is een zichtbaar worden van de Geest in een dienende functie. Een charisma is dan ook meer naar buiten gericht in dienstbaarheid aan Kerk en wereld, dan naar binnen op de volmaaktheid van het individu. Omdat de Geest en zijn charismatische gaven als vrije gaven wezenlijk behoren tot de opbouw van de Kerk, is het voor de Kerk niet mogelijk om een van beide te missen. Zonder de Geest en zonder zijn gaven is er eenvoudig geen Kerk. Daarom is er geen enkele groep of beweging binnen de Kerk die bij uitsluiting aanspraak kan maken op de Geest of zijn charismatische gaven.
Als de Geest en zijn charismatische gaven tot het wezen van de Kerk behoren, dan horen ze ook tot het wezen van het christelijk leven in zijn gemeenschappelijke en individuele verschijningsvormen. De verscheidenheid van genadegaven in het lichaam van Christus behoort tot de opbouw van de Kerk en dat betekent dat er geen christen is zonder enig charisma. In de christen gemeenschap is er geen passief lidmaatschap, geen christen zonder dienstwerk, zonder dienende taak. “Er zijn verschillende gaven, maar slechts één Geest. Er zijn vele vormen van dienstverlening, maar slechts één Heer. Er zijn allerlei soorten werk, maar er is slechts één God, die alles in allen tot stand brengt. Maar aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen” (1 Kor. 12, 4-7).
In deze zin is iedere christen charismatisch en op grond daarvan heeft hij een dienst te verrichten aan de Kerk en de wereld. Er zijn grotere en kleinere genadegaven. Die welke meer direct en centraal de opbouw van de gemeenschap beogen, staan bovenaan in betekenis: “Gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam. Nu heeft God in de Kerk allerlei mensen aangesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars; verder is er de gave wonderen te verrichten, dan de gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en het spreken van vele talen”
(1 Kor. 12,27-28). Een radicale gelijkheid van genadegaven en bedieningen is geen principe in het leven van de Kerk.
Men moet de institutionele Kerk niet plaatsen tegenover de charismatische Kerk. De heilige Irenaeus heeft gezegd: “Waar de Kerk is, daar is de Geest, en waar Gods Geest is, daar is de Kerk.” [1] Het is dezelfde Geest die zich openbaart in verschillende functies en die ook de cohesie verzekert tussen de leken en de hiërarchie. De Geest en zijn gaven bepalen inderdaad de Kerk, zowel als geheel als in elk van de leden. De gave van het charisma is een ordeningsbeginsel in de Kerk, zodat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de institutionele en de charismatische Kerk. (Uit hoofdstuk II, 4 De charismatische opbouw van de Kerk)
… de betekenis van de Vernieuwing is hierin gelegen dat zij in de Kerk meer besef en een grotere mate van beschikbaarheid ten aanzien van Gods genadegaven heeft gewekt. Bepaalde geestesgaven die niet zo evident waren in het gewone leven van de Kerk, zoals profetie, genezing, tongentaal, vertolking, worden momenteel door een groeiend aantal christenen beschouwd als normale gaven van de Geest in het leven van de plaatselijke kerk. (Uit hoofdstuk II)
[1] Adversus Haereses III, 24,1 (Patrologia Graeca 7,966; Sources Chrétiennes 34, 401; H.U.Meyboom, Oud-christelijke geschrif-ten in Nederl. vertaling, Leiden, Sijthoff 1913 e.v. 28, 58 –59).