Beste mensen, familie van Jan, medebroeders van Jan, vrienden, kennissen en verzorgers van Jan,
Fijn dat jullie hier allemaal zijn, bij het afscheid van onze geliefde broer Jan, die we hier voor het laatst in ons midden hebben. Als oudste zus van Jan spreek ik ook namens onze broers Sjef en Martien, onze zus Nelly, en Jos en Toon, de zwagers van Jan. Martien is er vandaag niet bij. Hij woont in Brazilië. Ruim een maand geleden is hij tien dagen hier geweest om afscheid te nemen van Jan. Op het ogenblik is hij in Ecuador. Nadat hij het bericht van Jans overlijden ontvangen had, is hij naar de Sint Franciscuskerk in Quito gegaan om Jan te gedenken.
Jan werd in september 1943 in Eindhoven geboren. Hij was de vierde van vijf kinderen. We hadden een degelijk katholiek gezin. Een vrome moeder, een vader die als lid van de katholieke actie gesprekken voerde met mensen die van hun geloof dreigden te vallen.
We waren ook een hecht gezin, gezellig bij elkaar. Het waren de jaren veertig en vijftig, toen je de avonden nog doorbracht met gezelschapsspelletjes en luisteren naar de radio (Negen heit de klok; de ouderen onder jullie weten dat nog wel). We wandelden en fietsten samen. We voelden ons zeer verbonden met onze opa en oma, ooms, tantes, neven en nichten. Wij hadden veel contact met hen. In de vakanties logeerden we bij familie. Ieder jaar maakten we met vader een ‘grote wandeling’. Dat was een waar evenement; we gingen dan een hele dag op avontuur in de bossen en op de hei, terwijl moeder op bezoek was bij een van haar zussen die in het klooster waren. Sinterklaas was een groot feest waar we weken naar uitkeken. Met oudjaar voerde Jan met Sjef en Martien tussen de schuifdeuren een oudejaarsconference op waarin het afgelopen jaar op hilarische wijze op de hak werd genomen. We leerden kaart- en goochelkunstjes van vader; moeder maakte onze kleren. Dat was de sfeer waarin Jan opgroeide.
Op een dag, toen Jan 6 jaar was, en wij tussen de middag aan tafel zaten, zei hij: “Mama, ik weet wat ik later worden wil.” “Nou Jan, wat wil jij later worden?” vroeg moeder. Zij verwachtte ‘brandweerman ’of ‘buschauffeur’, maar Jan zei: ”Franciscaan”. “Franciscaan, hoe kom je daar nou bij?” “Onze meester heeft verteld over Franciscus. Dat was een heel rijke jongen, die alles weggaf en ging leven als een arme man. Dat wil ik ook.” Nu waren wij bepaald niet rijk, maar als we het wel waren geweest, zou ik waarschijnlijk niet op zulke edelmoedige gedachten zijn gekomen. Voor mij klonk het eigenlijk niet echt serieus. Die jongetjes die brandweerman wilden worden werden dat later immers ook bijna nooit.
Net voor zijn twaalfde verjaardag vertrok Jan naar Venray, als interne leerling van het gymnasium van de franciscanen. Het ging erop lijken dat hij het toch meende.
Zes jaar later, in september 1961 - hij was net één dag 18 - ging hij het noviciaat in. Hij werd franciscaan, en zijn hele verdere leven is hij een echte franciscaan gebleven, iemand zonder bezittingen, niet gehecht aan materiële dingen - een onthecht mens. Mijn zus Nelly herinnert zich nog dat hij, toen hij terugkwam uit Indonesië, geen kleren bij zich had. Die had hij weggegeven aan mensen die ze nodig hadden. Natuurlijk hebben vader en moeder toen onmiddellijk truien en broeken voor hem gekocht.
Jan was integer, zachtaardig, bescheiden, intelligent; hij had gevoel voor humor, was bezorgd voor anderen en liet ieder mens in zijn eigen waarde. Zo hebben we van hem gehouden. En hij hield van ons zoals we waren, allemaal verschillend.
Hij was zeer betrokken bij ons, en bij onze kinderen, schoonkinderen en kleinkinderen. Met Maarten, mijn schoonzoon, heeft hij vele lange wandelingen gemaakt. Na de dood van onze ouders, had hij voor Sjef, Nelly en mij ieder een vast moment voor een wekelijks telefoongesprek. Je kon er de klok op gelijk zetten. Hij informeerde dan hoe het met ons ging en vertelde wat hem zelf bezighield. Vaak sprak hij over mensen die hem na stonden en ziek waren of die gestorven waren. Hij heeft vele mensen begeleid in hun laatste levensfase. Soms waren die mensen boos dat hun zo’n verschrikkelijk lot had getroffen. “Maar”, zei hij laatst tegen mij ,”ik vroeg me steeds af waarom dat lot mij niet trof. En nu ben ik aan de beurt.”
Begin april, toen duidelijk was geworden dat Jan aan een zeer zeldzame en ongeneeslijke vorm van kanker leed, schreef hij in een e-mail:
“Ik ervaar deze tijd van ziek zijn en niet kunnen werken als zeer verrijkend. Ik doe steeds nieuwe ervaringen op, ontmoet bijvoorbeeld veel zeer gemotiveerde en kundige verpleegkundigen en heb goede gesprekken met medepatiënten.
Ik laat het allemaal maar over me heen komen. Ik kan niet zeggen dat het nieuws over de kanker me bang maakt. Ik accepteer alles maar en probeer van elke dag te genieten. Maar misschien krijg ik ook momenten dat andere gevoelens de boventoon voeren. Dat zie ik dan wel.”
Áls hij die andere gevoelens al heeft gehad, heeft hij ons daar niets van laten merken. We hebben grote bewondering voor de wijze waarop hij zijn lot heeft aanvaard. Jan is tot het laatst rustig gebleven en open naar anderen. Op zijn sterfbed nog vroeg hij me of ik geen last had van het zonlicht dat naar binnen scheen, en of ik niet iets wilde drinken.
Jan was degene in onze familie die alle verjaardagen bijhield. Iedereen stuurde hij een felicitatie, ook in de weken dat hij wachtte op de dood. En dat terwijl hij zelf zijn verjaardag nooit meer vierde en zeker geen cadeaus wilde krijgen.
Als ik op bezoek kwam tijdens zijn ziekte zei hij altijd dat er zoveel dingen waren waarvan hij kon genieten. Het fluiten van de merels in de tuin, bijvoorbeeld. Misschien is het u ook opgevallen, maar vorige week zijn die merels daarmee opgehouden. Dat doen ze ieder jaar rond deze tijd, maar toch …
Jan mocht dan een echte franciscaan zijn, maar dat betekende niet dat hij een leven buiten de ‘wereld van de gewone mensen’ leed. Hij had contact met vele mensen, die onderling zeer verschillend waren, qua afkomst, levensbeschouwing en leeftijd, en die hij allemaal op zijn wijze tegemoet trad. Op zijn wijze, zeg ik, maar ik moet zeggen: op zijn wijze wijze. Van velen heb ik dezer dagen gehoord hoe belangrijk hij voor hen is geweest. Aan de ene kant geeft ons dat troost. Aan de andere kant denken we: hij had nog zoveel meer mensen kunnen helpen.
Jan heeft het goed gedaan in deze wereld. Het leven na de dood noemde hij in een van zijn laatste e-mails ‘het echte leven’. Met zijn karakter zal hij ook dat echte leven goed leven.
Tot slot wil ik namens de familie mijn dank uitspreken aan zijn medebroeders die hem met zoveel warmte hebben omringd, aan de mensen van de thuiszorg over wie hij steeds met lof sprak, en aan alle anderen die, ieder op hun eigen manier, met hem hebben meegeleefd. Jan heeft de verbondenheid van jullie allemaal als zeer troostrijk ervaren. Ik dank jullie wel.
Jos van Beeck
Uitgesproken tijdens de uitvaart op 27 juli 2015 te Nijmegen
Dit is document a4082 op www.kcv-net.nl